In aanvulling op het verduurzamen van het huidig waterstofgebruik wordt ook ingezet op waterstofvolumes opschalen voor bedrijven die willen overstappen op waterstof. Nederland investeert hierbij in zowel binnenlandse productie van waterstof als import van waterstof (dragers). Leveringszekerheid is cruciaal, waarbij energiediplomatie een belangrijke rol vervult.
Productiemethoden en transport
Waterstof wordt geproduceerd door elektrolyse, al worden naast elektrolyse ook andere routes voor waterstofproductie onderzocht. Om waterstof over grote afstanden per schip te transporteren, zijn verschillende waterstofdragers mogelijk. Vaak wordt gedacht aan ammoniak, maar andere opties als methanol, vloeibare waterstof en LOHC komen steeds meer in beeld. Voor waterstofdragers wordt aanvullend beleid ontwikkeld gezien de verwachte toename van volumes die worden geïmporteerd.
Infrastructuur en opslag
Naast beschikbaarheid van waterstof is ook infrastructuur onmisbaar, met het landelijke waterstofnetwerk als centraal element. Dit netwerk verbindt de vijf industrieclusters met elkaar, met opslag en met het buitenland. Opslag in bijvoorbeeld terminals en zoutcavernes is essentieel om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen en mogelijk op termijn strategische voorraden aan te houden.
Stimulering en vraagbevordering
Het thema Waterstof omvat naast productie, import en infrastructuur, ook afname. De overheid werkt aan stimulering voor het gebruik van hernieuwbare waterstof in de industrie. De raffinageroute heeft hierbij een vliegwielfunctie. Ook werkt de overheid aan vraagstimulering via een jaarverplichting voor industriële waterstofgebruikers en een vorm van vraagsubsidies. Bovendien wordt via importtenders beoogd om waterstof voor de industrie beschikbaar te maken.
Voldoende en betaalbare waterstof
Om de industrie te verduurzamen met behulp van hernieuwbare en koolstofarme waterstof, moet er genoeg en betaalbare waterstof zijn. Dit vraagt om grootschalige productie van hernieuwbare en koolstofarme waterstof. Import zal nodig zijn om aan de vraag te voldoen. Voor hernieuwbare waterstof geldt ook dat er voldoende additionele hernieuwbare elektriciteit moet zijn om waterstof te kunnen produceren.
Robuuste infrastructuur
Waterstofinfrastructuur is onmisbaar om de waterstof bij de afnemer te krijgen. De ontwikkeling en aanleg van transport- en distributienetwerken, ondergrondse en bovengrondse opslagfaciliteiten en importterminals maken hier deel van uit. Daarnaast zal meer vervoer over weg, spoor en water nodig zijn, mede door de structureel lagere energiedichtheid dan bij fossiele energie. De infrastructuur moet veilig, betrouwbaar en flexibel zijn om te voldoen aan de groeiende vraag en de verschillende toepassingen. Samenwerking en gerichte investeringen zijn essentieel om niet alleen het landelijke waterstofnetwerk, maar ook de regionale distributie te realiseren.
Tijdige realisatie
De transitie naar het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme waterstof omvat meer dan de bouw van infrastructuur. Duidelijke beleids- en veiligheidskaders, stimuleringsmaatregelen, vergunningsprocedures en risicobeheersing zijn nodig om bedrijven tot investeringen te brengen die leiden tot productie en implementatie van waterstof in industriële processen. Samenwerking tussen overheid, industrie en kennisorganisaties, ook internationaal, helpt de ontwikkeling van de waterstofmarkt te optimaliseren en te versnellen.
Relevante programma’s
NPVI-doelen
- Voldoende en betaalbaar aanbod van ( CO2-vrije) elektriciteit voor de industrie (inclusief kosten infrastructuur)
- Voldoende flexibiliteit
- Adequate infrastructuur voor transport (inclusief aanpak netcongestieproblematiek)
- Tijdige realisatie van elektrificatie in de industrie
Elektrolyse- en waterstofdoelen
Beleidsdoelen hernieuwbare en koolstofarme waterstof:
- Elektrolysecapaciteit: 3 à 4 GW in 2030 (Klimaatakkoord), streefdoel 8 GW in 2032
- EU: 40 GW elektrolysecapaciteit in 2030 (Fit for 55)
- EU: 42% van industrieel waterstofgebruik afkomstig van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische herkomst in 2030 en 60% in 2035 (Renewable Energy Directive III)